Herkenbaar?
Heeft uw kind last van één van de volgende situaties of gedachten:
· Zodra je moet presteren word je zo zenuwachtig dat je niet meer uit je woorden komt;
· Je ontloopt situaties of personen;
· Je denkt steeds na over wat er allemaal mis kan gaan;
· Je denkt steeds ik kan het toch niet;
· Je bent bang om fouten te maken of te falen;
· Je bent bang om een black-out te krijgen;
· Je stelt dingen erg uit;
· Je geeft jezelf overal de schuld van;
· Je krijgt lichamelijke klachten zoals: zweten, hartkloppingen, buikpijn, hoofdpijn, nek/rugklachten, misselijkheid, ademnood, koude en/of trillende handen.
De leerlink kan je daarbij helpen door samen te zoeken naar de oorzaken van je faalangst, om inzicht te krijgen in de angst en de manier waarop je handelt en tools te leren om er beter mee om kunt gaan.
Deze faalangsttraining bestaat uit 10 begeleidingsmomenten van 60 minuten.
Het eerste gesprek is de intake waarin we de hulpvraag helder proberen te krijgen door een gesprek en door het invullen van de vragenlijsten. Dan volgen er 8 individuele begeleidingssessies. En tot slot vindt er een evaluatiegesprek plaats.
Sessie 01: Intake en kennismaking
Sessie 02: Wat is faalangst?
Sessie 03: Wie ben ik?
Sessie 04: Welke mindset heb ik?
Sessie 05: Helpende en niet-helpende gedachten
Sessie 06: Positief denken en (ont)spanning
Sessie 07: Wat straal je uit?
Sessie 08: Doe alsof
Sessie 09: Goede voorbereiding is het halve werk
Sessie 10: Evaluatie
Deze faalangst training zal de faalangst niet compleet wegnemen maar zal inzicht bieden en ervoor zorgen dat je leert hoe je het onder controle kunt houden en er beter mee om te gaan.
Kosten - De kosten voor deze training zijn €495,- en worden vooraf betaald. Dit is inclusief de 10 begeleidingssessies en alle benodigde materialen.
Huiswerk - Tijdens deze training werken we in dit trainingsboek en krijgt de leerling opdrachten mee. Het is goed om hierover met je kind thuis te praten en de opdrachten samen te maken.
Evaluatie - Bij de evaluatie hebben we een gesprek met betrokkenen waarin we laten zien wat we geleerd hebben.
Annuleren - In het geval van verhindering dient de trainingssessie minimaal 48 uur van tevoren verzet te worden. In het geval dat een sessie minder dan 48 uur van tevoren afgezegd wordt heeft de begeleider het recht om de extra kosten in rekening te brengen.
Ziekte - In het geval van verhindering door ziekte moet de afspraak uiterlijk 8 uur van tevoren afgezegd worden anders heeft de begeleider het recht om de extra kosten in rekening te brengen.
Wijzigingen – de begeleider behoudt zich het recht om de trainingssessies in incidenteel geval te verschuiven. Behoudens onvoorziene omstandigheden zullen wijzigingen in afspraken steeds minimaal 24 uur van tevoren aangekondigd worden.
Schoolvakanties – In de schoolvakanties is er geen training. Tenzij anders overeengekomen.
Kenmerken van een leerling met faalangst
Faalangstige leerlingen:
· Zijn snel uit balans;
· Hebben sterke behoefte aan complimenten;
· Zijn bij nieuwe opdrachten onzeker;
· Willen continu reactie op geleverd werk;
· Willen iet op de voorgrond en slaan dicht als ze een beurt krijgen;
· Kijken de leerkracht niet aan tijdens de uitleg;
· Bewegen voor een toets erg onrustig;
· Stellen weinig tot geen vragen;
· Als de leerkracht naar ze kijkt doen ze alsof ze heel druk bezig zijn;
· Zijn in gedachten bezig met eventueel mislukken dus missen vaak uitleg;
· Stellen herhaaldelijk vragen over wat ze moeten doen;
· Beginnen haastig of juist heel laat met hun werk omdat ze blijven nadenken.
· Reageren sterk op geluiden, bewegingen en andere prikkels in hun omgeving;
· Kunnen/ willen hun eigen werk niet goed controleren;
· Hebben na afloop van hun werk geen idee hoe ze het gedaan hebben;
· Maken vaak negatieve opmerkingen over anderen of zichzelf;
· Zijn gevoelig voor kritiek;
· Durven eigenlijk geen ‘NEE’ te zeggen.
· Hebben vaak last van hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid, diarree etc.
Faalangst
Wat is faalangst?
Faalangst is de angst om het niet goed te doen. Je bent bang om te falen. Als je angstig bent, voel je dat in je lijf.
Angst is een reactie van ons lichaam op mogelijk gevaar. Angst beschermt ons in onveilige situaties. Je lijf maakt dan een aantal stofjes aan die ervoor zorgen dat je iets tegen het gevaar kunt
doen. Door deze stofjes gebeurt het volgende:
• je hart gaat sneller kloppen;
• je ademhaling wordt sneller;
• je gaat zweten;
• je bloeddruk stijgt;
• je spijsvertering vertraagt;
• je spieren worden geprikkeld tot actie;
• je bewuste denken wordt uitgeschakeld. Je kunt niet meer logisch nadenken.
Angst is ook heel zinvol. Het beschermt je. Door de angstreactie word je alert.
Als je je moet concentreren op een taak is te veel angst niet handig.
Een beetje angst zorgt ervoor dat je de taak serieus neemt, maar als je te veel angst ervaart, kun je niet meer goed nadenken.
Heeft uw kind last van één van de volgende situaties/ gedachten:
- Zodra je moet presteren word je zo zenuwachtig dat je niet meer uit je woorden komen;
- Je ontloopt situaties of personen;
- Je denkt steeds na over wat er allemaal mis kan gaan;
- Je denkt steeds ik kan het toch niet;
- Je bent bang om fouten te maken of te falen;
- Je bent bang om een black-out te krijgen;
- Je stelt dingen erg uit;
- Je geeft jezelf overal de schuld van;
- Je krijgt lichamelijke klachten zoals: zweten, hartkloppingen, buikpijn, hoofdpijn, nek/rugklachten, misselijkheid, ademnood, koude en/of trillende handen.
De Leerlink kan je helpen door te zoeken naar de oorzaken van je faalangst en handvaten te bieden om inzicht te krijgen in de angst en tools om er beter mee om te kunnen gaan.
Waar komt de faalangst vandaan?
Moeten we de oorzaak van faalangst zoeken bij het kind, bij de ouders of bij de school?
Die vraag is lastig te beantwoorden en is vaak een combinatie.
Hoe komt het bijvoorbeeld dat uit hetzelfde gezin één faalangstig één niet-faalangstig kind voortkomen? Waarom hebben niet alle leerlingen in de school last van faalangst? Uiteraard kunnen
gezinsinvloeden en het schoolklimaat een belangrijke rol spelen bij het ontstaan en vooral de toename van faalangst. Maar we moeten niet denken aan schuld, zeker niet aan morele schuld.
Aanleg en omgeving
De persoonlijkheid van een mens wordt bepaald door de aanleg, die gevormd en gevoed wordt door omgevingsfactoren: ouders, gezin, buurt, school. Doorslaggevend is
wat het kind zelf doet vanuit aanleg met die omgevingsinvloeden. Dat betekent dat er gezins- en schoolfactoren zijn die bij sommige kinderen wel en bij andere kinderen niet faalangst in de hand
werken. Daarin staat centraal in hoeverre het kind een gevoel van veiligheid voor zichzelf heeft kunnen scheppen.
Veiligheid centraal
De visie op zichzelf en op de wereld die het kind in de eerste levensjaren ontwikkelt, is fundamenteel voor zijn verdere ontwikkeling. Basisvoorwaarde voor een
goede ontwikkeling is, in het gezin en op school, dat het zich veilig weet. We bedoelen niet dat de ouders het kind zonder meer moeten weghouden van onveilige situaties. Het kind moet daarmee in
de loop van de jaren steeds beter leren omgaan. Maar wel moet het kunnen rekenen op een duidelijke, niet te snel veranderende omgeving. Deze duidelijkheid wordt in eerste instantie geboden door
de verzorgende ouder. Daarna vervullen andere gezinsleden die rol. Vervolgens andere volwassenen, zoals leerkrachten en ten slotte leeftijdgenoten. Een breuk in het gezin, het verlies van een
ouder, constante ruzie of probleemgedrag van gezinsleden, onvoorspelbaar gedrag van volwassenen, gepest worden door leeftijdgenoten, dat alles kan een goede ontwikkeling in gevaar brengen. Het
kan te veel vragen van het opgebouwde veiligheidsgevoel van het kind.
Maar elk kind reageert anders op zijn omgeving. Vanuit de eigen aanleg voelt het ene kind zich al gauw veilig, ook als de situatie niet optimaal is, terwijl de aanleg van een ander kind veel
sterkere prikkels nodig heeft om zich veilig te voelen.
Daar komt bij dat kinderen door onwetendheid dikwijls foutief interpreteren.
Met andere woorden de interpretaties die een kind aan zijn omgeving heeft zijn bepalend of het zich veilig voelt.
Voor het activeren van faalangst is het belangrijk welke opdracht de ouders, leerkrachten en kinderen geven. Elke dag krijgen kinderen vele opdrachten, soms als vraag, soms als opdracht.
Meestal probeert het kind de opdrachten uit te voeren. Dat lijkt niet zo moeilijk, het doet gewoon wat men van hem vraagt. Ruim je kamer op, doe boodschappen, zet je fiets in de schuur, beginnen
aan de toets, kam je haar en poets je tanden. Het is niet altijd even leuk, maar in ieder geval kan het kind achteraf zeggen dat het de opdracht wel of niet heeft uitgevoerd.
Jammer genoeg kan een kind niet bij alle opdrachten gemakkelijk controleren of ze uitgevoerd zijn. Wat moet je met opdrachten zoals “doe je best “of “schiet eens op “. Het kind kan zich afvragen
wanneer heb ik goed genoeg mijn best gedaan of ben ik snel genoeg? Veel kinderen vullen dat zelf maar in, als er geen uitleg van hun opvoeders over krijgen. Bijvoorbeeld je doet je best als
je alle rekenopgaven goed hebt of je schiet op als je snel klaar bent. Maar hoe meer het kind twijfelt over die antwoorden, hoe onzekerder en faalangstiger het zich kan gaan voelen.
Faalangstiger omdat het niet weet wanneer het wel of niet aan de opdracht heeft voldaan en daarom steeds bang blijft dat het faalt.
Alle niet-uitvoerbare opdrachten die faalangst en onzekerheid bevorderen, zijn terug te brengen tot een zestal samenvattende opdrachten.
1) Doe je best! Als je aan deze opdracht voldoet en dus heel hard werkt, kan het resultaat toch slecht zijn. Maar hoe weet je nu of je aan de opdracht voldaan hebt? Heb je hard
gewerkt en toch een onvoldoende gehaald, dan zeggen ze: 'je hebt je best gedaan' maar zelf weet je dat je gefaald hebt.
2) Doe me een plezier! Het kind dat dit vaak hoort kan het als een belangrijke taak gaan zien om anderen tevreden te stellen. Als ik maar geen mensen boos maken of teleurstellen.
Maar helaas het is niet mogelijk om altijd iedereen tevreden te stellen dat kan dus aanleiding zijn voor sociale faalangst.
3) Flink zijn! In sommige gezinnen krijgen kinderen dit dag in dag uit te horen. Flink zijn betekent: niet huilen, geen ‘au‘ roepen, je teleurstelling verbijten en niet bang
zijn. Maar gevoelens zijn er nu eenmaal, je kunt ze niet tegenhouden. De enige mogelijkheid is ze te onderdrukken of te verbergen achter een geforceerd ontspannen houding. Maar spanning laat zich
niet wegdrukken en komt er toch uit. Thuis of op school, via buikpijn of andere lichamelijke klachten en via overdreven emoties zoals boosheid.
4) Schiet op! Het blijft moeilijk om je in te leven in een kind dat voor de eerste keer iets ziet en geboeid blijft kijken naar een rij mieren, wij maar zeggen: “schiet een
beetje op“. Het kind zit eraan te denken hoe het morgen toch over het slootje kan springen, en wij maar zeggen “schiet nou op met je werk”.
Sommige kinderen horen te vaak: “schiet op! “, of trekken het zich erg aan zodat haast een kenmerk van hun leven wordt. Ze doen de dingen oppervlakkig en te vlug. In de haast maken ze veel
fouten. De meeste spanning levert de vraag of ze de opdracht wel binnen de gestelde tijd af zullen krijgen. Die angst kan de eigenlijke taak over stemmen en het geheugen blokkeren.
5) Wees perfect! Sommige ouders willen perfecte kinderen afleveren, sommige leerkrachten perfecte leerlingen. Ze zijn pas tevreden als de opdracht, de omgangsvorm, de taal, de
sommen en de spelling volmaakt zijn. Hun vinger is als een rood potlood waarmee elk foutje wordt aangestreept. Maar ja, het is onmogelijk om een taak absoluut perfect uit te voeren. Kinderen die
dit sterk voelen, proberen dus zo min mogelijk taken uit te voeren en vertonen vermijdt gedrag. Op het moment dat ze er niet meer onderuit kunnen, Vol zenuwen zitten dan weten ze het zeker het
zal toch wel weer niet helemaal goed zijn.
De angst het niet perfect te zullen doen zorgt voor slechte concentratie en blokkeert het denkvermogen.
Voorbeeld: Mieke komt thuis met een rapport met allemaal achten en zevens. Er staan één zes. Ouders lezen het rapport en zeggen: “Jammer van die zes maar verder een prima rapport.” Mieke denkt
alleen aan falen want ze heeft een 6.
6) Wees spontaan! Het moeilijkste is om opdrachten te krijgen die in zichzelf tegenstrijdig zijn. ‘Doe nou eens gezellig’ of ‘Je hoeft helemaal niet bang te zijn’. Het probleem is dat
gezellig doen en bang zijn eigenschappen zijn die alleen spontaan uit mensen komen. Wie een kind vraagt gezellig te doen of niet bang te zijn, maakt dat tegelijkertijd onmogelijk. Zodra je gaat
proberen en de opdracht te voldoen, verminder je juist elke spontaniteit en verhoog je de angst.
Oorzaak of schuld?
Iedere ouder en leerkracht herkent deze zes opdrachten: eens hebben we ze zelf min of meer meegekregen en bijna allemaal geven we ze ook in een bepaalde mate
door aan de kinderen die wij opvoeden. Hoewel we dat moeten erkennen, zien we tegelijk dat lang niet alle kinderen er zoveel moeite mee hebben en er faalangstig van worden. Doorslaggevend is
kennelijk hoe een kind met de opdrachten omgaat. Er is dus niks mis met de opmerkingen die hierboven samengevat staan maar het is goed om te kijken naar hoe jouw kind ermee om gaat. Want als
het kind last van faalangst heeft, is het goed na te gaan welke opdrachten je misschien “onbewust“ vaak aan je kinderen geeft. Dan kun je ze vermijden, en kan het kind grip krijgen op de
faalangst.